Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

vrijdag 8 juli 2016

Genealogisch blog 72



Nationaal Syndicaat

Na zijn studie rechten aan de Hoge School van Utrecht vestigde Jacob van Haeften (1751-1831) zich als advocaat in die stad, waar hij ook ter wereld kwam. In 1782 werd hij lid van de vroedschap en speelde een zeer belangrijke rol in de vreedzame patriottische revolutie, die zich in Utrecht voltrok. Toen Oranje weer aan de macht kwam moest hij, evenals enkele duizenden andere patriotten vluchten naar Frankrijk. In 1795 keerde hij terug naar Utrecht en speelde als Kamerlid een belangrijke rol bij de vorming van de Bataafse Republiek. In 1800 kreeg hij de benoeming tot commissaris van het Departement van de Dommel (de door Frankrijk aan de Bataafse Republiek gecedeerde landen) met kantoor in ’s Hertogenbosch.

Jacob van Haeften

 Jacob van Haeften

Van Haeften werd op 25 januari 1803 lid van het Nationaal Syndicaat. Daarmee kwam er een einde aan zijn bestuurlijke functies en keerde hij terug in zijn oude beroep van jurist.

Het Hoog Nationaal Gerechtshof nomineerde begin 1803 Van Haeften, David Thomassen à Thuessink (1734-1817) en Cornelis Gerrit van Bijleveld (1765-1849) als kandidaten voor een vacature in het Nationaal Syndicaat. De Wetgevende Vergadering koos op 25 januari met meerderheid van stemmen Van Haeften als nieuw lid van het Nationaal Syndicaat (enigszins vergelijkbaar met de huidige Nationale Ombudsman), dat de taak had erop toe te zien, dat de Bataafse Overheid niet in strijd met de constitutie handelde. Volgens artikel 99 van de Constitutie van 1801 had het Nationaal Syndicaat de volgende opdracht:


“Het Nationaal Syndicaat surveilleert alle Collegiën en Magistraten, Nationale en Departementale of andere Geconstitueerde Autoriteiten, Rechtbanken of Amptenaren , en ziet toe of dezelve ook iets verrichten, strydig met de Constitutie of vastgestelde Wetten, en neemt alle klagten deswegens aan om op dezelve te inquireeren.”

Het Syndicaat bestond uit drie leden, die bijgestaan werden door een secretaris en een klerk. Van Haeften kwam in de plaats van Jan Bernd Bicker (1746-1812). Net als de andere leden was Van Haeften regelmatig voor een maand voorzitter van het college.

Het Nationaal Syndicaat kreeg alom te maken met tegenwerking en onverschilligheid en had totaal geen macht. Het Nationaal Syndicaat was zodanig samengesteld, ‘dat het nimmer een behoorlijk tegenwicht tegen de uitvoerende macht kon geven.’

De eerste zaak, waarmee het Nationaal Syndicaat zich bezig hield, maakte dat al duidelijk. In het reglement voor het departementaal bestuur van Brabant stond, dat dit bestuur van elf leden bestaan moest uit vijf roomse leden en zes niet roomse leden. Voordat het Nationaal Syndicaat tot een uitspraak kon komen, had het Uitvoerend Bewind al een streep gehaald door deze bepaling.

In zijn proefschrift “De onschendbaarheid der wet” publiceerde politicus G.J.Th. Beelaerts van Blokland (1843-1897) als tweede bijlage de missive, die Van Haeften stuurde aan het Wetgevend Lichaam namens het Syndicaat. Door middel van deze missive van 15 maart 1805 legden de leden van het Nationaal Syndicaat hun functie ‘neder in den schoot Ulieder vergadering’, omdat ze ervan op de hoogte waren, dat de staatsinrichting zou gaan veranderen en ze het niet meer verantwoord achtten geld uit te geven aan een in hun ogen overbodige en machteloze organisatie. Van Haeften schreef:



“Van het ogenblik dat het Syndicat is onderricht geworden, dat er een nieuw plan van provisioneele Regeeringsform bij het Wetgeevend Lichaam zoude ingeleeverd worden, is hetzelve onophoudelijk bezig geweest om te overwegen, wat ons, - die belast waren om de thans nog vigeerende Staatsregeling te handhaven – in deze ogenblikken te doen stond, en wij oordeelden bij afwezigheid van ons Medelid Mr. A.O.F. Bomble Vatebender, als in allen gevalle de meerderheid uitmakende, na een bedaard overleg, - zoo uit bezef van de waardigheid van onze post, als van de omstandigheden waarin de Bataafsche Republiek zig bevond – het best te zijn Ulieden onze denkwijze met eene gepaste vrijmoedigheid open te leggen.

Het is Burgers Wetgeevers, naar ons inzien, buiten alle bedenking, dat bij de in den Jaare 1801 ingevoerde Staatsregeling, het Syndicaat – hetwelk naar het algemeen en op Staatsgronden gevestigd begrip, wierd beschouwd, te zullen moeten vervullen die plichten, welke van eene behoedende Senaat, met alle de macht en attributen aan dezelve eigen, konden gevorderd worde, - echter reeds zoo zichtbaar aan banden is gekluisterd geworden, dat de Leden zelfs onder de naam van Nationaale Procureurs of Syndici, belast wierden met de werkzaamheden en vereischtens van Publieke Aanklagers, waardoor dan ook de dadelijke uitoefening der post niet aan ’s volks verwachting konde beantwoorden.

Bij de Instructie van het Syndicaat is deszelfs macht nog meerder beperkt. Niet slegts de vergaderingen van het Wetgeevend Lichaam en van het Staatsbewind, welke te zaamen het Hooge Lands Bestuur uitmaken, wierden, in gevalle zij de Staatswetten voorbijzagen, ofte aan derzelver daaruit voortvloeiende verplichting niet voldeeden, aan de anderzinds gewoone middelen van ingang van Rechten het Syndicaat toegekend, onttrokken, maar zelfs aan alle de ondergeschikte collegiën of ambtenaaren, wierdt bij die Instructie het vermogen toegekend, om des Syndicaats toevoorzicht tot bewaaring der Landwet te verijdelen, alzoo zij niet behoefden te defereeren, ofte aan eenige ordres van het Syndicaat, teegens hun begrip, te gehoorzaamen.”

In de terugblik op zijn leven, die hij schreef ter gelegenheid van zijn 72ste verjaardag, voerde Van Haeften een meer politieke reden aan voor zijn vertrek uit het Nationaal Syndicaat:


“Wanneer ik voorzag, dat tegen de verheffing van Schimmelpenning als Raadspensionaris niets zoude helpen, bedankten de heer Romswinkel en ik voor onze posten als Sijndici; wel wetende, dat mijne instructie inhield, dat ieder, die de constitutie veranderde, door het Sijndicaat moest worden vervolgd. Deze brief is door den druk te algemeen bekend, dan dat men daarvan hier gewag zoude behoeven te maken.

Nadat de Heer Schimmelpenning op eene zeer buitengewone wijze was ingehuldigd, bekwam ik mijn eervol ontslag als Sijndicus.”

Volgens de nieuwe staatsregeling van 1805 kwam de eenhoofdige leiding van de Bataafse Republiek in handen van Rutger Jan Schimmelpenninck(1761-1825) als Raadspensionaris. Schimmelpenninck, die door Napoleon gevraagd was een nieuwe grondwet voor de Bataafse Republiek te schrijven, oefende deze functie uit als een ware koning met hofhouding. Dat Van Haeften geen aanhanger was van Schimmelpenninck blijkt uit de volgende zinsneden op het einde van de terugblik op zijn leven:


“Een hoofd met Frankrijks magt omstraald,

Was nimmer rekening verschuldigd.

Dit ziet op de aanstelling van den Heer Schimmelpenning als Raadspensionaris; welke niet gehouden was van alle uitgaven rekening te doen, alzoo er aan hem eene zekere som, waarover hij naar willekeur konde beschikken, was afgestaan.”



Tiel, 08-07-2016

Meer weten? Lees:
Paul Welling, Jacob van Haeften, een 'waanwijze' Utrechter. Soest : Boekscout 2014. 431 blz.  Index. ISBN 9789402207583. Prijs € 22,75 .Te bestellen via www.boekscout.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten